Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord designerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedesigneerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens designeer designeert designeert designeren designeren designeren
Imperfect designeerde designeerde designeerde designeerden designeerden designeerden
Toekomende tijd I zal designeren zult designeren zal designeren zullen designeren zullen designeren zullen designeren
Conditionalis I zou designeren zou designeren zou designeren zouden designeren zouden designeren zouden designeren
Perfectum heb gedesigneerd hebt gedesigneerd heeft gedesigneerd hebben gedesigneerd hebben gedesigneerd hebben gedesigneerd
Voltooid verleden tijd had gedesigneerd had gedesigneerd had gedesigneerd hadden gedesigneerd hadden gedesigneerd hadden gedesigneerd
Toekomende tijd II zal gedesigneerd hebben zult gedesigneerd hebben zal gedesigneerd hebben zullen gedesigneerd hebben zullen gedesigneerd hebben zullen gedesigneerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedesigneerd zou hebben gedesigneerd zou hebben gedesigneerd zouden hebben gedesigneerd zouden hebben gedesigneerd zouden hebben gedesigneerd
Imperatief - designeer - - designeert -

Conjugated verbs before and after designeren