Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord doodconcurrerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord doodgeconcurreerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens concurreer dood concurreert dood concurreert dood concurreren dood concurreren dood concurreren dood
Imperfect concurreerde dood concurreerde dood concurreerde dood concurreerden dood concurreerden dood concurreerden dood
Toekomende tijd I zal doodconcurreren zult doodconcurreren zal doodconcurreren zullen doodconcurreren zullen doodconcurreren zullen doodconcurreren
Conditionalis I zou doodconcurreren zou doodconcurreren zou doodconcurreren zouden doodconcurreren zouden doodconcurreren zouden doodconcurreren
Perfectum heb doodgeconcurreerd hebt doodgeconcurreerd heeft doodgeconcurreerd hebben doodgeconcurreerd hebben doodgeconcurreerd hebben doodgeconcurreerd
Voltooid verleden tijd had doodgeconcurreerd had doodgeconcurreerd had doodgeconcurreerd hadden doodgeconcurreerd hadden doodgeconcurreerd hadden doodgeconcurreerd
Toekomende tijd II zal doodgeconcurreerd hebben zult doodgeconcurreerd hebben zal doodgeconcurreerd hebben zullen doodgeconcurreerd hebben zullen doodgeconcurreerd hebben zullen doodgeconcurreerd hebben
Conditionalis II zou hebben doodgeconcurreerd zou hebben doodgeconcurreerd zou hebben doodgeconcurreerd zouden hebben doodgeconcurreerd zouden hebben doodgeconcurreerd zouden hebben doodgeconcurreerd
Imperatief - concurreer dood - - concurreert dood -

Verbs similar to doodconcurreren

Conjugated verbs before and after doodconcurreren

« doodconcurreren »