Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord homogeniserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gehomogeniseerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens homogeniseer homogeniseert homogeniseert homogeniseren homogeniseren homogeniseren
Imperfect homogeniseerde homogeniseerde homogeniseerde homogeniseerden homogeniseerden homogeniseerden
Toekomende tijd I zal homogeniseren zult homogeniseren zal homogeniseren zullen homogeniseren zullen homogeniseren zullen homogeniseren
Conditionalis I zou homogeniseren zou homogeniseren zou homogeniseren zouden homogeniseren zouden homogeniseren zouden homogeniseren
Perfectum heb gehomogeniseerd hebt gehomogeniseerd heeft gehomogeniseerd hebben gehomogeniseerd hebben gehomogeniseerd hebben gehomogeniseerd
Voltooid verleden tijd had gehomogeniseerd had gehomogeniseerd had gehomogeniseerd hadden gehomogeniseerd hadden gehomogeniseerd hadden gehomogeniseerd
Toekomende tijd II zal gehomogeniseerd hebben zult gehomogeniseerd hebben zal gehomogeniseerd hebben zullen gehomogeniseerd hebben zullen gehomogeniseerd hebben zullen gehomogeniseerd hebben
Conditionalis II zou hebben gehomogeniseerd zou hebben gehomogeniseerd zou hebben gehomogeniseerd zouden hebben gehomogeniseerd zouden hebben gehomogeniseerd zouden hebben gehomogeniseerd
Imperatief - homogeniseer - - homogeniseert -

Verbs similar to homogeniseren

Conjugated verbs before and after homogeniseren

« homogeniseren »