Woxikon / Verbs / Dutch / I / inchecken

NL Dutch conjugation of inchecken

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord incheckend
Tegenwoordig en verleden deelwoord ingecheckt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens check in checkt in checkt in checken in checken in checken in
Imperfect checkte in checkte in checkte in checkten in checkten in checkten in
Toekomende tijd I zal inchecken zult inchecken zal inchecken zullen inchecken zullen inchecken zullen inchecken
Conditionalis I zou inchecken zou inchecken zou inchecken zouden inchecken zouden inchecken zouden inchecken
Perfectum heb ingecheckt hebt ingecheckt heeft ingecheckt hebben ingecheckt hebben ingecheckt hebben ingecheckt
Voltooid verleden tijd had ingecheckt had ingecheckt had ingecheckt hadden ingecheckt hadden ingecheckt hadden ingecheckt
Toekomende tijd II zal ingecheckt hebben zult ingecheckt hebben zal ingecheckt hebben zullen ingecheckt hebben zullen ingecheckt hebben zullen ingecheckt hebben
Conditionalis II zou hebben ingecheckt zou hebben ingecheckt zou hebben ingecheckt zouden hebben ingecheckt zouden hebben ingecheckt zouden hebben ingecheckt
Imperatief - check in - - checkt in -

Verbs similar to inchecken

Conjugated verbs before and after inchecken

« inchecken »

More actions for inchecken