Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord infantilizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïnfantilizeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens infantilizeer infantilizeert infantilizeert infantilizeren infantilizeren infantilizeren
Imperfect infantilizeerde infantilizeerde infantilizeerde infantilizeerden infantilizeerden infantilizeerden
Toekomende tijd I zal infantilizeren zult infantilizeren zal infantilizeren zullen infantilizeren zullen infantilizeren zullen infantilizeren
Conditionalis I zou infantilizeren zou infantilizeren zou infantilizeren zouden infantilizeren zouden infantilizeren zouden infantilizeren
Perfectum heb geïnfantilizeerd hebt geïnfantilizeerd heeft geïnfantilizeerd hebben geïnfantilizeerd hebben geïnfantilizeerd hebben geïnfantilizeerd
Voltooid verleden tijd had geïnfantilizeerd had geïnfantilizeerd had geïnfantilizeerd hadden geïnfantilizeerd hadden geïnfantilizeerd hadden geïnfantilizeerd
Toekomende tijd II zal geïnfantilizeerd hebben zult geïnfantilizeerd hebben zal geïnfantilizeerd hebben zullen geïnfantilizeerd hebben zullen geïnfantilizeerd hebben zullen geïnfantilizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïnfantilizeerd zou hebben geïnfantilizeerd zou hebben geïnfantilizeerd zouden hebben geïnfantilizeerd zouden hebben geïnfantilizeerd zouden hebben geïnfantilizeerd
Imperatief - infantilizeer - - infantilizeert -

Verbs similar to infantilizeren

Conjugated verbs before and after infantilizeren

« infantilizeren »