Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord luwend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geluwd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - luwt - - luwen
Imperfect - - luwde - - luwden
Toekomende tijd I - - zal luwen - - zult luwen
Conditionalis I - - zal luwen - - zullen luwen
Perfectum - - heeft geluwd - - hebben geluwd
Voltooid verleden tijd - - had geluwd - - hadden geluwd
Toekomende tijd II - - zal geluwd hebben - - zult geluwd hebben
Conditionalis II - - zal hebben geluwd - - zullen hebben geluwd

Verbs similar to luwen

Conjugated verbs before and after luwen