Total verb forms: 52
Imperatives and participles |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | risquerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gerisqueerd |
Type | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | risqueer | risqueert | risqueert | risqueren | risqueren | risqueren |
Imperfect | risqueerde | risqueerde | risqueerde | risqueerden | risqueerden | risqueerden |
Toekomende tijd I | zal risqueren | zult risqueren | zal risqueren | zullen risqueren | zullen risqueren | zullen risqueren |
Conditionalis I | zou risqueren | zou risqueren | zou risqueren | zouden risqueren | zouden risqueren | zouden risqueren |
Perfectum | heb gerisqueerd | hebt gerisqueerd | heeft gerisqueerd | hebben gerisqueerd | hebben gerisqueerd | hebben gerisqueerd |
Voltooid verleden tijd | had gerisqueerd | had gerisqueerd | had gerisqueerd | hadden gerisqueerd | hadden gerisqueerd | hadden gerisqueerd |
Toekomende tijd II | zal gerisqueerd hebben | zult gerisqueerd hebben | zal gerisqueerd hebben | zullen gerisqueerd hebben | zullen gerisqueerd hebben | zullen gerisqueerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gerisqueerd | zou hebben gerisqueerd | zou hebben gerisqueerd | zouden hebben gerisqueerd | zouden hebben gerisqueerd | zouden hebben gerisqueerd |
Imperatief | - | risqueer | - | - | risqueert | - |
Verbs similar to risqueren
Conjugated verbs before and after risqueren
More actions for risqueren