Total verb forms: 10
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanstiefelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangestiefeld
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - stiefelt aan - - -
Imperfect - - stiefelde aan - - -
Toekomende tijd I - - zal aanstiefelen - - -
Conditionalis I - - zult aanstiefelen - - -
Perfectum - - heeft aangestiefeld - - -
Voltooid verleden tijd - - had aangestiefeld - - -
Toekomende tijd II - - zal aangestiefeld hebben - - -
Conditionalis II - - zult hebben aangestiefeld - - -

Verbs similar to aanstiefelen

Conjugated verbs before and after aanstiefelen

« aanstiefelen »