Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord adopterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geadopteerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens adopteer adopteert adopteert adopteren adopteren adopteren
Imperfect adopteerde adopteerde adopteerde adopteerden adopteerden adopteerden
Toekomende tijd I zal adopteren zult adopteren zal adopteren zullen adopteren zullen adopteren zullen adopteren
Conditionalis I zou adopteren zou adopteren zou adopteren zouden adopteren zouden adopteren zouden adopteren
Perfectum heb geadopteerd hebt geadopteerd heeft geadopteerd hebben geadopteerd hebben geadopteerd hebben geadopteerd
Voltooid verleden tijd had geadopteerd had geadopteerd had geadopteerd hadden geadopteerd hadden geadopteerd hadden geadopteerd
Toekomende tijd II zal geadopteerd hebben zult geadopteerd hebben zal geadopteerd hebben zullen geadopteerd hebben zullen geadopteerd hebben zullen geadopteerd hebben
Conditionalis II zou hebben geadopteerd zou hebben geadopteerd zou hebben geadopteerd zouden hebben geadopteerd zouden hebben geadopteerd zouden hebben geadopteerd
Imperatief - adopteer - - adopteert -

Verbs similar to adopteren

Conjugated verbs before and after adopteren

« adopteren »