Woxikon / Verbs / Dutch / A / altereren

NL Dutch conjugation of altereren

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord altererend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gealtereerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens altereer altereert altereert altereren altereren altereren
Imperfect altereerde altereerde altereerde altereerden altereerden altereerden
Toekomende tijd I zal altereren zult altereren zal altereren zullen altereren zullen altereren zullen altereren
Conditionalis I zou altereren zou altereren zou altereren zouden altereren zouden altereren zouden altereren
Perfectum heb gealtereerd hebt gealtereerd heeft gealtereerd hebben gealtereerd hebben gealtereerd hebben gealtereerd
Voltooid verleden tijd had gealtereerd had gealtereerd had gealtereerd hadden gealtereerd hadden gealtereerd hadden gealtereerd
Toekomende tijd II zal gealtereerd hebben zult gealtereerd hebben zal gealtereerd hebben zullen gealtereerd hebben zullen gealtereerd hebben zullen gealtereerd hebben
Conditionalis II zou hebben gealtereerd zou hebben gealtereerd zou hebben gealtereerd zouden hebben gealtereerd zouden hebben gealtereerd zouden hebben gealtereerd
Imperatief - altereer - - altereert -

Verbs similar to altereren

Conjugated verbs before and after altereren

« altereren »

More actions for altereren