Total verb forms: 52
Imperatives and participles
|
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
antwoordend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord
|
geantwoord |
Type
|
ik |
jij |
hij/zij/het |
wij |
jullie |
zij |
Presens |
antwoord
|
antwoordt
|
antwoordt
|
antwoorden
|
antwoorden
|
antwoorden
|
Imperfect |
antwoordde
|
antwoordde
|
antwoordde
|
antwoordden
|
antwoordden
|
antwoordden
|
Toekomende tijd I |
zal antwoorden
|
zult antwoorden
|
zal antwoorden
|
zullen antwoorden
|
zullen antwoorden
|
zullen antwoorden
|
Conditionalis I |
zou antwoorden
|
zou antwoorden
|
zou antwoorden
|
zouden antwoorden
|
zouden antwoorden
|
zouden antwoorden
|
Perfectum |
heb geantwoord
|
hebt geantwoord
|
heeft geantwoord
|
hebben geantwoord
|
hebben geantwoord
|
hebben geantwoord
|
Voltooid verleden tijd |
had geantwoord
|
had geantwoord
|
had geantwoord
|
hadden geantwoord
|
hadden geantwoord
|
hadden geantwoord
|
Toekomende tijd II |
zal geantwoord hebben
|
zult geantwoord hebben
|
zal geantwoord hebben
|
zullen geantwoord hebben
|
zullen geantwoord hebben
|
zullen geantwoord hebben
|
Conditionalis II |
zou hebben geantwoord
|
zou hebben geantwoord
|
zou hebben geantwoord
|
zouden hebben geantwoord
|
zouden hebben geantwoord
|
zouden hebben geantwoord
|
Imperatief |
- |
antwoord
|
- |
- |
antwoordt
|
- |
Verbs similar to antwoorden
Conjugated verbs before and after antwoorden
More actions for antwoorden