Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord colliderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gecollideerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens collideer collideert collideert collideren collideren collideren
Imperfect collideerde collideerde collideerde collideerden collideerden collideerden
Toekomende tijd I zal collideren zult collideren zal collideren zullen collideren zullen collideren zullen collideren
Conditionalis I zou collideren zou collideren zou collideren zouden collideren zouden collideren zouden collideren
Perfectum heb gecollideerd hebt gecollideerd heeft gecollideerd hebben gecollideerd hebben gecollideerd hebben gecollideerd
Voltooid verleden tijd had gecollideerd had gecollideerd had gecollideerd hadden gecollideerd hadden gecollideerd hadden gecollideerd
Toekomende tijd II zal gecollideerd hebben zult gecollideerd hebben zal gecollideerd hebben zullen gecollideerd hebben zullen gecollideerd hebben zullen gecollideerd hebben
Conditionalis II zou hebben gecollideerd zou hebben gecollideerd zou hebben gecollideerd zouden hebben gecollideerd zouden hebben gecollideerd zouden hebben gecollideerd
Imperatief - collideer - - collideert -

Conjugated verbs before and after collideren