Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord doorziekend
Tegenwoordig en verleden deelwoord doorgeziekt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - ziekt door - - zieken door
Imperfect - - ziekte door - - ziekten door
Toekomende tijd I - - zal doorzieken - - zult doorzieken
Conditionalis I - - zal doorzieken - - zullen doorzieken
Perfectum - - is doorgeziekt - - zijn doorgeziekt
Voltooid verleden tijd - - was doorgeziekt - - waren doorgeziekt
Toekomende tijd II - - zal doorgeziekt zijn - - zult doorgeziekt zijn
Conditionalis II - - zal zijn doorgeziekt - - zullen zijn doorgeziekt

Verbs similar to doorzieken

Conjugated verbs before and after doorzieken

« doorzieken »