Woxikon / Verbs / Dutch / F / foutparkeren

NL Dutch conjugation of foutparkeren

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord foutparkerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord foutgeparkeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens parkeer fout parkeert fout parkeert fout parkeren fout parkeren fout parkeren fout
Imperfect parkeerde fout parkeerde fout parkeerde fout parkeerden fout parkeerden fout parkeerden fout
Toekomende tijd I zal foutparkeren zult foutparkeren zal foutparkeren zullen foutparkeren zullen foutparkeren zullen foutparkeren
Conditionalis I zou foutparkeren zou foutparkeren zou foutparkeren zouden foutparkeren zouden foutparkeren zouden foutparkeren
Perfectum heb foutgeparkeerd hebt foutgeparkeerd heeft foutgeparkeerd hebben foutgeparkeerd hebben foutgeparkeerd hebben foutgeparkeerd
Voltooid verleden tijd had foutgeparkeerd had foutgeparkeerd had foutgeparkeerd hadden foutgeparkeerd hadden foutgeparkeerd hadden foutgeparkeerd
Toekomende tijd II zal foutgeparkeerd hebben zult foutgeparkeerd hebben zal foutgeparkeerd hebben zullen foutgeparkeerd hebben zullen foutgeparkeerd hebben zullen foutgeparkeerd hebben
Conditionalis II zou hebben foutgeparkeerd zou hebben foutgeparkeerd zou hebben foutgeparkeerd zouden hebben foutgeparkeerd zouden hebben foutgeparkeerd zouden hebben foutgeparkeerd
Imperatief - parkeer fout - - parkeert fout -

Conjugated verbs before and after foutparkeren

« foutparkeren »

More actions for foutparkeren