Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord grenzend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gegrensd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - grenst - - grenzen
Imperfect - - grensde - - grensden
Toekomende tijd I - - zal grenzen - - zult grenzen
Conditionalis I - - zal grenzen - - zullen grenzen
Perfectum - - heeft gegrensd - - hebben gegrensd
Voltooid verleden tijd - - had gegrensd - - hadden gegrensd
Toekomende tijd II - - zal gegrensd hebben - - zult gegrensd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gegrensd - - zullen hebben gegrensd

Verbs similar to grenzen

Conjugated verbs before and after grenzen

« grenzen »