Woxikon / Verbs / Dutch / G / griffen

NL Dutch conjugation of griffen

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord griffend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gegrift
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens grif grift grift griffen griffen griffen
Imperfect grifte grifte grifte griften griften griften
Toekomende tijd I zal griffen zult griffen zal griffen zullen griffen zullen griffen zullen griffen
Conditionalis I zou griffen zou griffen zou griffen zouden griffen zouden griffen zouden griffen
Perfectum heb gegrift hebt gegrift heeft gegrift hebben gegrift hebben gegrift hebben gegrift
Voltooid verleden tijd had gegrift had gegrift had gegrift hadden gegrift hadden gegrift hadden gegrift
Toekomende tijd II zal gegrift hebben zult gegrift hebben zal gegrift hebben zullen gegrift hebben zullen gegrift hebben zullen gegrift hebben
Conditionalis II zou hebben gegrift zou hebben gegrift zou hebben gegrift zouden hebben gegrift zouden hebben gegrift zouden hebben gegrift
Imperatief - grif - - grift -

Verbs similar to griffen

Conjugated verbs before and after griffen

« griffen »

More actions for griffen