Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord maneuvrerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gemaneuvreerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens maneuvreer maneuvreert maneuvreert maneuvreren maneuvreren maneuvreren
Imperfect maneuvreerde maneuvreerde maneuvreerde maneuvreerden maneuvreerden maneuvreerden
Toekomende tijd I zal maneuvreren zult maneuvreren zal maneuvreren zullen maneuvreren zullen maneuvreren zullen maneuvreren
Conditionalis I zou maneuvreren zou maneuvreren zou maneuvreren zouden maneuvreren zouden maneuvreren zouden maneuvreren
Perfectum heb gemaneuvreerd hebt gemaneuvreerd heeft gemaneuvreerd hebben gemaneuvreerd hebben gemaneuvreerd hebben gemaneuvreerd
Voltooid verleden tijd had gemaneuvreerd had gemaneuvreerd had gemaneuvreerd hadden gemaneuvreerd hadden gemaneuvreerd hadden gemaneuvreerd
Toekomende tijd II zal gemaneuvreerd hebben zult gemaneuvreerd hebben zal gemaneuvreerd hebben zullen gemaneuvreerd hebben zullen gemaneuvreerd hebben zullen gemaneuvreerd hebben
Conditionalis II zou hebben gemaneuvreerd zou hebben gemaneuvreerd zou hebben gemaneuvreerd zouden hebben gemaneuvreerd zouden hebben gemaneuvreerd zouden hebben gemaneuvreerd
Imperatief - maneuvreer - - maneuvreert -

Verbs similar to maneuvreren

Conjugated verbs before and after maneuvreren

« maneuvreren »