Total verb forms: 52
Imperatives and participles |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitbloedend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | uitgebloed |
Type | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | bloed uit | bloedt uit | bloedt uit | bloeden uit | bloeden uit | bloeden uit |
Imperfect | bloedde uit | bloedde uit | bloedde uit | bloedden uit | bloedden uit | bloedden uit |
Toekomende tijd I | zal uitbloeden | zult uitbloeden | zal uitbloeden | zullen uitbloeden | zullen uitbloeden | zullen uitbloeden |
Conditionalis I | zou uitbloeden | zou uitbloeden | zou uitbloeden | zouden uitbloeden | zouden uitbloeden | zouden uitbloeden |
Perfectum | ben uitgebloed | bent uitgebloed | is uitgebloed | zijn uitgebloed | zijn uitgebloed | zijn uitgebloed |
Voltooid verleden tijd | was uitgebloed | was uitgebloed | was uitgebloed | waren uitgebloed | waren uitgebloed | waren uitgebloed |
Toekomende tijd II | zal uitgebloed zijn | zult uitgebloed zijn | zal uitgebloed zijn | zullen uitgebloed zijn | zullen uitgebloed zijn | zullen uitgebloed zijn |
Conditionalis II | zou zijn uitgebloed | zou zijn uitgebloed | zou zijn uitgebloed | zouden zijn uitgebloed | zouden zijn uitgebloed | zouden zijn uitgebloed |
Imperatief | - | bloed uit | - | - | bloedt uit | - |
Verbs similar to uitbloeden
Conjugated verbs before and after uitbloeden
More actions for uitbloeden