Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord vergarstend
Tegenwoordig en verleden deelwoord vergarst
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - vergarst - - vergarsten
Imperfect - - vergarstte - - vergarstten
Toekomende tijd I - - zal vergarsten - - zult vergarsten
Conditionalis I - - zal vergarsten - - zullen vergarsten
Perfectum - - is vergarst - - zijn vergarst
Voltooid verleden tijd - - was vergarst - - waren vergarst
Toekomende tijd II - - zal vergarst zijn - - zult vergarst zijn
Conditionalis II - - zal zijn vergarst - - zullen zijn vergarst

Verbs similar to vergarsten

Conjugated verbs before and after vergarsten

« vergarsten »